5 juni 2017

Pinksteren: feest van de ziel

In het weekend na Hemelvaart verscheen in de Trouw een essay van de gereformeerde predikant en hoogleraar ethiek Frits de Lange. Hij schreef dat hij niet meer in een eeuwig leven kon geloven. Alle gedachten over een leven na de dood zijn begrijpelijk maar met de kennis van nu niet meer relevant. Eeuwigheid is volgens De Lange het bewustzijn dat je er bent. Het besef dat je nu leeft en de ervaring van verwondering die dit besef met zich meebrengt. De Lange had in een eerder artikel al afscheid genomen van een persoonlijk godsbeeld, dus zijn ontdekking dat de hemel niet bestaat komt voor velen niet als een verrassing. De ontboezeming van De Lange las ik op de Wezenzondag, de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren. De Heer is opgevaren naar de hemel en de heilige Geest is nog niet neergedaald, dus we zitten liturgisch gesproken tien dagen in een goddelijk vacuüm. Dat zelfde vacuüm voel ik in al die stukken van theologen die uit de kast komen met hun twijfel aan de reformatorische geloofsleer. Deze twijfelaars blijven achter met een leeg universum en een afgepeld godsbeeld dat hoogstens nog als literaire verbeelding gewaardeerd kan worden. Geen God, geen eeuwig leven, geen hiernamaals, en Jezus? Ach dat is een kunstig samenstel van Egyptische mythes, zegt weer een andere dominee. Is het nog wel mogelijk om tegelijkertijd een modern mens en een gelovige te zijn? Is alles wat ons rest als een verweesde ziel achter te blijven, in een vacuüm zonder God, zonder waarheid, zonder zin? Ik denk zelf dat het zinvoller is te zoeken naar de God waarin je kunt geloven, dan de dogma’s af te strepen waarin je niet meer gelooft.

Dit jaar staat de lezing uit Johannes 14 op het rooster voor deze pinksterzondag, met die mooie woorden: ik laat jullie niet als wezen achter, ik kom bij jullie. Dit komen speelt zich af in een gesloten ruimte. In de ruimte van deze moeilijk toegankelijke tekst, of wat meer in verhaalvorm in het pinksterverhaal uit Handelingen 2. Daar wordt verteld dat de leerlingen van Jezus na zijn dood achter gesloten deuren bij elkaar zitten. Wat zou die gesloten ruimte kunnen verbeelden? Zou het beeld van die gesloten ruimte een metafoor van onze eigen ziel kunnen zijn? Een ruimte in je zelf waar je niet zomaar bij kunt. Als dat zo is dan zitten we op een lastig spoor. Dat zou dan betekenen dat God zich in ons bevindt, deel uitmaakt van ons eigen wezen. Daar zit de rationele reformatorische traditie ons behoorlijk in de weg. God in ons zelf? Daar kunnen wij niet aan tippen, zeggen we dan. God kan alleen buiten onze werkelijkheid gedacht worden. Zo bezien is ook niet vreemd dat protestanten die de dogma’s één voor één afstrepen niets meer overhouden. Buiten is God niet te vinden en de weg naar binnen is onbekend terrein. Augustinus zei het al: ik was buiten, maar U was daar niet.

Laten we aannemen dat er een ruimte is in ons zelf. Laten we die ruimte ziel noemen. Ik herinner me in dit verband een artikel van Willen Jan Otten. Daarin beschrijft hij hoe hij de criminoloog en schrijver Andreas Burnier interviewde, enkele jaren voor haar dood in 2002. Andreas Burnier was er van overtuigd dat mensen, behalve rationele, ook bezielde wezens zijn en dat de betekenis van het leven is gelegen in de innerlijke groei. En dan schrijft Otten: In ieder mens bevindt zich een bron, een ziel. In die ruimte is een aanwezigheid van iets dat de Geest wordt genoemd, zo men wil zelfs Heilige Geest. De ongrijpbare wind die kan opsteken in zelfs het meest verdorde, afgestompte en verveelde hart.

In het stukje uit Johannes legt Jezus in een soort geheimtaal aan zijn leerlingen uit dat God niet verdwijnt als hij zelf terugkeert naar de Vader. De pleitbezorger (of trooster in andere vertalingen) is er. Dat is de heilige Geest, die veerkracht die zich roert in de ziel. Die veerkracht is van goddelijk oorsprong. Het is de eenheid van De Vader en die door de Vader gezonden is, die zich manifesteert in de gesloten ruimte binnen in ons. De leerlingen snappen er niets van. Een van hen vraagt: Wat is dat dan, dat u zich wel aan ons bekend zult maken en niet aan de wereld? Als je eenmaal begrijpt dat ‘de wereld’ buiten is, dan is het antwoord ongewoon helder. De aanwezigheid van God zal wonen in wie zich openstelt voor Gods liefde. Wie zich ontvankelijk maakt kan die innerlijke ruimte openen. Augustinus gebruikt hiervoor beelden van de doofheid en blindheid. Ik zocht U buiten mij. U was binnen, maar ik was niet bij U. Toen hebt U geroepen en geschreeuwd. U hebt mij doofheid doorbroken en mijn blindheid verjaagd. Zo jubelt Augustinus het uit als hij met innerlijke oren hoort en met innerlijke ogen ziet hoe God zich van binnenuit manifesteert.

Die manifestatie kun je door verschillende ervaringen op het spoor komen. De meest spectaculaire is de inslag, zoals Paulus die meemaakte op weg naar Damascus. Er zijn velen die in hun leven een dergelijke ervaring van eenheid met alles, van het wegvallen van grenzen en van overweldigende vrede hebben meegemaakt. Een andere weg is het houden van het gebod dat Jezus zijn volgelingen leert, het gebod van de liefde. Heb God lief en de naaste als jezelf. In de brieven van Johannes staat het zo mogelijk nog sterker, wie liefheeft, heeft God. Ubi caritas, Deus ibi est. In het liefhebben wordt de ziel ontsloten en groeit de ruimte waar God kan wonen. Zo kan je dus het pinksterverhaal lezen als het ontsluiten van de ziel. De ruimte in je zelf ontdekken en ontvankelijk worden voor een kracht die je als een windhoos overvalt.

Dit is allemaal mooi gezegd, maar het is ook moeilijk te pakken. De realiteit van ons moderne mensen is toch dat we met ons denken God zijn kwijtgeraakt en met de belevingscultuur van nu niets van God gewaarworden. Dat is niet per se negatief. Gods afwezigheid is naar mijn idee ook een wezenlijk element van het pinksterverhaal. De leerlingen blijven na de dood van hun vriend en meester verweesd achter, zo voelen ze dat zelf. Het doet me denken aan de vrienden van Joost Zwagerman, die direct na zijn plotselinge dood bij elkaar komen in de studio van De Wereld Draait Door. Zij halen herinneringen op, bekijken opnames van Joost en proberen woorden te vinden voor hun emoties. Aan alles voel je dat er een onderwerp is dat angstvallig vermeden wordt, zijn zoektocht naar God. De nieuwe essaybundel van hun vriend laat een verlangen naar God zien. De seculiere vrienden weten zich met dit aspect van hun makker geen raad. De deur van hun ziel zit op slot. Niet veel later verschijnt postuum de gedichtenbundel Wakend over God, waarin Zwagerman zijn verweesde lezers woorden nalaat die misschien als sleutels kunnen dienen.

Na de dood van Jezus kregen zijn vrienden pas in de gaten wat hij bedoelde als hij zei dat God in en onder ons aanwezig is. Dat besef opende hun ziel. Maar zo voelt het voor ons vaak niet. God is vaker een gemis dan een aanwezigheid. Dorothee Sölle schreef dat ook het missen van God een vorm is van in-eenheid-met-God-leven. De diep gevoelde ervaring van het gemis van God houdt als het ware de lege ruimte in de ziel open. Daardoor blijft de afwezige ervaarbaar in het verlangen. Ook dat is de kracht van de Geest.
Ik zou het Pinksterfeest het feest van de ziel willen noemen. De mogelijkheid een God te vinden en daarin te geloven, in plaats van de leerstellingen weg te strepen die we niet meer kunnen geloven. Pinksteren is de euforie van de ontdekking dat wij zelf de woning zijn waarin God wil wonen. Augustinus bracht deze euforie over de nabijheid van God prachtig onder worden: interior intimo meo, dichterbij dan mijn diepste zelf.

Gerelateerd