29 december 2016

Voltooid?!

De vraag of mijn leven voltooid is, is eigenlijk een zinloze vraag. Wel is het zinvol mijn alledaagse leven te plaatsen in het perspectief van een groter verband, waarvoor ik het woord God kan gebruiken.
De antieke Romeinse filosoof Titus Lucretius Carus, die leefde in de eerste eeuw voor Christus, wist zijn tijdgenoten al voor te rekenen dat het niet uitmaakt of je korter of langer leeft, aan het eind staat iedereen dezelfde eeuwige dood te wachten. Mijn vader is bijna twintig jaar geleden gestorven op de leeftijd van 66 jaar. Veel te jong, zou ik zeggen, want ik ben geen filosoof, maar na-bestaande. Ik heb nog steeds vragen bij zijn dood, die af en toe naar boven komen. Had het anders kunnen lopen? Heb ik genoeg gedaan? Waar ben je nu? En vooral: was je leven voltooid? Vooral die laatste vraag is moeilijk te beantwoorden. Misschien moet je wel gewoon zeggen dat een leven voltooid is als het tot de laatste ademtocht is geleefd.

Het gaat niet meer over gestorvenen maar over levenden

De vraag naar de voltooiing van het leven krijgt de laatste jaren in onze samenleving nog een andere betekenis. Het gaat niet meer over gestorvenen maar over levenden. Is het leven voltooid als je 75 bent, of als je geen zin meer hebt in het leven? Volgens officiële commissies is je leven voltooid als je op leeftijd gekomen bent, geen perspectief meer ziet en een aanhoudende doodswens ontwikkeld hebt. In de praktijk komt het vaak neer op de wens uit het leven te stappen als het lijden en het verval zich onafwendbaar aandienen. De gedachte dat een vroegtijdige zelfgekozen dood je kan vrijwaren van lijden is al oud. Zo wordt verteld over de filosoof Athithenes, vriend van Socrates, dat hij op hoge leeftijd leed aan hevige pijnen. Op een dag kwam collega Diogenes op bezoek. Toen Athithenes vroeg of hij soms iets had om de pijn te bestrijden, bood Diogenes hem zijn dolk aan. De oude man antwoordde scherp: ik vroeg je me van de pijn te bevrijden, niet van het leven.

Wanneer is het leven voltooid?

Dat is de vraag die zich in allerlei vormen opdringt, of het nu gaat om leven dat voorbij is of om ons eigen leven. In de film De ballade van Narayama, van de Japanse filmmaker Shohei Imamura, zit je als kijker op de huid van een vrouw die in het laatste jaar van haar leven is gekomen. De vrouw heet Orin. Zij is de hoofdfiguur uit de film. Ze leeft in een afgelegen bergdorp, waar de cyclus van de seizoenen en overschot en schaarste van voedsel het leven bepalen. Volgens een oude regel worden alle zeventigjarigen door hun oudste zoon de berg Narayama opgedragen om boven op de top in de winter te sterven. Als de film begint is het nog winter. Orin is dan 69 jaar. We zien haar in het laatste jaar van haar leven de dingen doen die zij altijd deed. Werken op het land en aan het weefgetouw. Zij zoekt een vrouw voor haar oudste zoon, die weduwnaar is. Ze maakt deel uit van een dorpsgericht dat medebewoners die voedsel hebben gestolen ter dood brengt. En als het moment daar is laat zij zich door haar zoon naar boven dragen als een offer aan de berggod. Zij schikt zich in de wetmatigheden van het leven. Als haar zoon haar heeft neergezet op de plek waar al velen gestorven zijn neemt hij afscheid, maar hij is zo geëmotioneerd dat hij zich niet van haar kan losmaken. Orin gebaart hem weg te gaan. Zij rolt haar matje uit en blijft in een waardige houding achter. Het begint te sneeuwen. De berggod stuurt in ruil voor het offer een vrieskou die zorgt voor een snelle milde dood.

In deze film is de voltooiing van het leven dat je tot het einde je taken volbrengt, je plaats inneemt tussen de generaties en tot het laatst verbonden blijft met je omgeving. De hoofdfiguur Orin uit de film laat zien hoe zij zich instelt op wat komen gaat. Ook de ontluistering van de tocht op de rug van haar zoon naar de bergtop en het wachten op de dood, zijn onderdeel van haar leven. In alles behoudt zij haar waardigheid. Dat is in onze samenleving niet meer zo vanzelfsprekend. Als de aandacht wat minder gericht zou zijn op autonomie en zelfbeschikking, als de ketens tussen de generaties sterker zouden zijn, dan zou er misschien voor velen een ruimer perspectief op het eigen leven zijn. Nu hoor en lees je steeds meer dat mensen de zin verliezen en dat hun leven klaar is. Hun doodswens moet op een nette manier vervuld kunnen worden. Ik heb het natuurlijk niet over mensen die ernstig lijden. Voor wie de dood een bevrijding is. Ik heb het over het toenemende gemak waarmee vitale mensen beweren dat hun leven voltooid is en over het recht dat zij opeisen er met ondersteuning netjes uit te stappen.

Prediker

De film laat het leven in de bergen zien in al zijn kale realiteit. Eigenlijk hetzelfde als wat Prediker doet. Prediker schetst in korte felle lijnen het alledaagse leven van de mens. Dat leven heeft een begin en een einde. Dat leven kent trauma’s en geheelde wonden. Dat leven kent rouw en plezier. Dat leven kent seksuele activiteit en onthouding. Dat leven kent ambitie en gelatenheid. Dat leven speelt zich soms af op de vierkante meter, soms in een oneindige ruimte. Dat leven kent liefde en vijandschap. Alles wat we proberen om een hierin een zinsverband te vinden is gebaseerd op lucht. In heel zijn geschrift herhaalt Prediker dit. Alle streven om gebeurtenissen te willen verklaren is ijdel, futiel, lucht en leegte. Natuurlijk stellen we onze vragen. Waarom gaan de dingen zoals ze gaan? Waaraan heb ik dit geluk verdiend? Waarom overkomt mij deze ramp? Waar zijn onze doden gebleven? Die vragen, zegt Prediker, mag je wel stellen, maar er bestaan geen antwoorden. Voor ons is de essentie van de schepping verborgen.

Is er dan geen enkel perspectief dat zich uitstrekt buiten onszelf? Prediker zegt: Ik heb gezien, dat alles, wat God gemaakt heeft, mooi is, op zijn tijd. Ik lees hierin twee dingen. Neem het leven zoals het is en plaats dat alles in het perspectief van God. Ook dat is bij ons niet meer zo vanzelfsprekend. Ik was in dit verband zeer verrast door een uitspraak van Sartre. Jean Paul Sartre, die bekend stond als overtuigd atheïst, zei vijf jaar voor zijn dood: ‘Ik heb niet het gevoel dat ik het product van toeval ben, niets meer dan een stofje in de ruimte, maar eerder iemand wiens komst verwacht, voorbereid en voorspeld is. Kortom iemand die alleen door een Schepper hier kan worden neergezet; en dit idee van de scheppende hand slaat terug op God.’ (Jean Paul Sartre, 1974).

Vasthouden van verbindingen

De voltooiing van het leven heeft naar mijn idee alles te maken met vasthouden van verbindingen. De verbinding die je hebt met je omgeving in welke vorm dan ook. En de verbinding met wat ons overstijgt, waarvoor we het woord God gebruiken. Daar kunnen we met ons denken niet bij, maar dat laat zich ervaren als iets dat zich onontkoombaar manifesteert in ons leven. Die ervaring brengt de dichter Rainer Maria Rilke onder woorden in zijn gedicht Herbst: wij vallen allen, maar er is Een die dit vallen oneindig zacht in zijn handen houdt.

Deze overweging werd uitgesproken door ds Henk van den Berg tijdens de gedachteniszondag op 4 november 2016 in de Remonstrantse Kerk Lochem-Zutphen.

Gerelateerd