19 mei 2017

Jona, de boze profeet

Waarom is Jona zo kwaad op God? Op die vraag hebben we de vorige keer geen helder antwoord gekregen. Wel zagen dat Jona, de zoon van Ammitai, de zoon van de waarheid, zijn houvast vindt in een orde van recht en rechtvaardigheid. Jona denkt dat die orde van God komt. Naarmate we verder doordringen in het verhaal van Jona blijkt dat God ook een andere kant heeft die Jona niet wil zien, de kant van de compassie. Jona blijft ijveren voor waarheid en recht. Het kwaad eist zijn straf. De booswicht kan door een ommekeer nooit tot een rechtvaardige worden. Liever sterft hij dan dat hij accepteert dat de orde van oorzaak en gevolg door iets als compassie wordt ondermijnd.

De stad Mosoel, 400 kilometer ten noordwesten van Bagdad, is al maanden in het nieuws omdat daar de moeizame strijd tegen IS wordt gevoerd. Mosoel, aan de Tigris, is de plek waar in de oudheid Ninevé lag. Het is dan ook niet vreemd dat hier het graf van de profeet Jona (nabi Joenoes in het arabisch) wordt aangetroffen. Dit zou duiden op een historische kern van het Jona verhaal, dat in verschillende varianten in bijbel en koran wordt verteld. Maar Jona is eerder legendarisch dan historisch. Deze legende spreekt tot de verbeelding van kinderen door de walvis die Jona opslokte. Maar ook voor volwassenen is Jona een voorbeeldfiguur. Ik las in een artikel over het bijbelboek Jona: ‘Jona staat model voor de zelfgenoegzame gelovige die het niet kan verkroppen dat het heil openstaat voor iedereen.’ Ik denk dat we dit schitterende verhaal tekort doen als we Jona reduceren tot de walvis, of als we hem wegzetten als een eenkennige zuurpruim. Jona heeft moeite met God en de vraag is: waarom?

Eens richtte de Eeuwige zich tot Jona, de zoon van Amittai. Uit dit eerste zinnetje leren we al meteen twee aspecten van Jona kennen. Jona is een profeet. Hij staat kennelijk rechtstreeks in verbinding met God. De Joodse filosoof Abraham Heschel schrijft dat profeten deelgenoot zijn van de gevoelens van God en dat zij gemeenschap ervaren met het goddelijk bewustzijn. Profeten zijn zieners die het goddelijk bewustzijn voorzien van zintuigen, van handen en voeten, van een stem. Jona is een profeet, maar wij lezen niet wat hij profeteert, zoals in de boeken van al de andere profeten. Het verhaal vertelt hoe het hem als profeet vergaat. Wij krijgen als hoorder en lezer een uniek inzicht in de zieleroerselen van Jona. Het tweede wat we over hem weten is dat hij de zoon van Amittai is. Zoon van de waarheid. Dat zegt iets over zijn menselijk bewustzijn. Zoon van de waarheid wil zeggen dat hij denkt in de strikte logica van oorzaak en gevolg.

Wij zijn als moderne mensen ook in zekere mate dochters en zonen van de waarheid. Waarheid wil voor ons zeggen dat de dingen moeten kloppen. Als kinderen van de waarheid lopen wij stuk op de religieuze traditie waar wij uit voortgekomen zijn. Als er staat dat God de aarde in zes dagen geschapen heeft, en wij weten dat die aarde er vele miljoenen jaren over heeft gedaan, dan zeggen wij: dat klopt niet. Als er staat dat Jezus van Nazareth geboren is uit een maagd, over water kon lopen en is opgestaan uit de dood, en wij weten met onze middelbare-school-kennis iets van natuurkunde en biologie, dan zeggen wij: dat klopt niet.

Als ons kritische vermogen laat zien dat de dingen niet kloppen zijn er twee opties. We kunnen sceptisch worden, of kwaad. Zo kun je ook klimaatscepticus zijn, of euroscepticus, of sceptisch tegenover religie staan. De bekende 18e eeuwse verlichtingsfilosoof en scepticus David Hume, zei dat ‘God’ en ‘ziel’ geen empirisch fundament hebben, die kloppen niet, dus ze kunnen het vuur in. Op die manier ontstaat afstand tot de geloofstraditie. Ik denk dat u dat min of meer herkent. Het kan ook gebeuren dat mensen die je dierbaar zijn of die je hoogacht, dingen doen of zeggen die niet kloppen. Dan word je boos. Is Jona sceptisch of boos? Jona is niet zozeer sceptisch tegenover zijn roeping en tegenover de Eeuwige, daarvoor is hij teveel profeet, teveel verbonden met het goddelijk bewustzijn. Jona, de zoon van de waarheid, is kwaad, omdat hij bij God iets aantreft dat in zijn eigen ogen niet klopt.
‘Maak je gereed en ga naar Ninevé, die grote stad, om haar aan te klagen, want het kwaad dat ze daar doen is ten hemel schreiend.’ Ninevé, de grote stad, waar het kwaad het goede tart. Meteen al in de tweede regel van het verhaal duikt het woord ‘kwaad’ of ‘boosheid’ op. Dat woord zal nog vaak terugkomen. Het gaat hier niet om de emotie of het gevoel. Het gaat hier om een situatie waar het niet pluis is. De plekken van wetteloosheid. De no-go zones. De oorlogsgebieden. De piratenzeeën. Ninevé staat symbool voor al die plekken van rechteloosheid waar de sterkste heerst. Ninevé staat ook symbool voor al de vormen van afgoderij.

Jona maakt zich gereed, pakt zijn koffers, maar slaat op de vlucht. Hij verbreekt de verbinding met de Eeuwige niet, maar hij vlucht weg voor het appél dat de Eeuwige op hem doet om zijn spreekbuis te zijn. Hij vlucht weg omdat er iets niet klopt. Als hoorder en lezer blijven hier in het ongewisse. Wat is er toch aan de hand? Jona daalt af, naar het westen. Letterlijk gaat hij naar beneden, naar het laagland, tot op zeeniveau, of zelfs daaronder als hij zich nestelt in het ruim van een schip. Ook overdrachtelijk daalt hij af in de krochten van zijn geest om de bron van zijn kwaadheid op het spoor te komen. Jona die op weg moest naar de grote stad in het oosten, komt terecht in een depressie die een grote storm veroorzaakt, op zee en in hem zelf. De kapitein laat de zeelieden hun goden aanroepen, baat het niet, schaadt het niet. Maar zelfs hier laat Jona het afweten. De kapitein moet een appél op hem doen om ook zijn God aan te roepen. Dan blijkt het gedrag van Jona de oorzaak van alle turbulentie en Jona ziet in de zinloosheid van dat moment geen andere uitweg dan te sterven in zee. De zeelieden, die allen hun eigen afgoden vereren, laten zich nu van hun menselijke kant zien. Zij weigeren Jona te offeren. In plaats daarvan roeien ze wat ze kunnen om de boot aan land te krijgen, maar tevergeefs. De storm neemt alleen maar in kracht toe en dan weten de zeelieden niets anders te doen dan Jona overboord te zetten, onder het eensgezind aanroepen van Jona’s God. Een heel merkwaardige wending in het verhaal en een vooruitwijzing op wat nog komen gaat. De zeelieden veranderen hun leven. De grillige goden en godinnen van de natuurkrachten, de vruchtbaarheidscultussen met hun mensenoffers, de afgoden van bezit en macht, worden afgezworen. In hun aarzeling Jona te doden om het leven van allen te redden laten zij zien dat zij een besef van universele humaniteit in zich dragen en daarin toegewijd zijn aan het principe waar de Eeuwige voor staat. Wat Jona in Ninevé had moeten bereiken heeft hij, ondanks zichzelf, bij de zeelieden teweeggebracht. De wind gaat liggen de woelige zee wordt een vlakke spiegel. Er gebeurt stilte. Hét teken van de ongrijpbare aanwezigheid van het goddelijk bewustzijn.

Jona daalt nog dieper af. De buik van de vis wordt zijn rustplaats. De zoon van de waarheid ontdekt bij zichzelf dat er iets niet klopt met die God. Er is maar één manier om van die God af te komen, sterven. Daarom heeft Jona zich overboord laten zetten en daarmee de Eeuwige de rug toe gekeerd omdat hij zijn stem niet wil laten gebruiken voor iets dat niet klopt. Maar God keert Jona niet de rug toe, zoals velen die God achter zich lieten hebben ervaren. In de diepte van de zee neemt de grote vis Jona op. Wat een uniek beeld! In de diepte van ons onrustige hart blijkt een oase van rust te bestaan. Een koesterend ingewand. Een schoot van ontferming, zoals Huub Oosterhuis ooit dichtte. In de vis bidt Jona een prachtige psalm. Zijn lied, zijn psalmgezang eindigt met het uitzingen van die diepe ervaring die heel de traditie van het Jodendom en het Christendom kleurt: Het is de Eeuwige die redt! Dan spuwt de vis Jona uit. Een nieuwe geboorte. Zijn veerkracht is hersteld.

Moedig zet hij koers naar Ninevé. Een stad van God, zo staat er letterlijk. De metropool met een doorsnee van drie dagreizen kent God noch gebod, maar is desondanks niet overgeleverd aan zichzelf. Jona gaat met frisse tegenzin de stad in en roept zijn boodschap uit op de straten. Nog veertig dagen dan zal Nineve worden getroffen door een catastrofe. Na één dagreis houdt hij zijn missie voor gezien en verlaat de stad. De boodschap mist intussen zijn uitwerking niet. Vergelijk het maar met Al Gore toen hij in 2006 zijn boodschap van een Ongemakkelijke waarheid naar buiten kwam. De boodschap verspreidde zich als een olievlek. Hoe ze dat in Nineve deden zonder twitter en facebook weet ik niet, maar in no time waren de inwoners van de stad zich bewust van het grote gevaar dat dreigde. Uiteindelijk drong het bericht ook door tot de politiek. De koning van de stad deed zijn koningsmantel af, hij daalde af van zijn troon en riep een nationale vasten uit. Hopelijk zou de furie van de goddelijke toorn worden afgewend. En zo gebeurde.

Dit valt helemaal verkeerd bij Jona. Hij wordt furieus. ‘Ik had het kunnen weten, Eeuwige, dat je spijt zou krijgen van je voornemen, want jij bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid.’ Jona noemt hier precies dezelfde woorden die we lezen in Exodus 34, de woorden waarmee God zichzelf typeert als hij aan Mozes voorbijgaat. Er is één markant verschil. In Exodus staat ook het woord waarachtig. Dát laat Jona weg. Jona, de zoon van de waarheid, is kennelijk zo kwaad dat hij het niet over zijn lippen kan krijgen om God waarheid toe te dichten. Als God staat voor rechtvaardigheid, dan kan het kwaad dat mensen elkaar aandoen niet ongestraft blijven. Dus, zo redeneert de zoon van de waarheid, als God nu berouw krijgt van zijn voornemen en hij laat die Ninevese beerput ongestraft, dan is er geen verband meer tussen oorzaak en gevolg. Dan is de orde van de waarheid waarop de wereld rust, door God zelf aangetast. Dan kan hij geen God van waarheid zijn. Als de wereld geen ordening meer heeft van oorzaak en gevolg, dan is alles zinloos geworden. Ik ga liever dood dan in zo’n wereld te moeten leven. Jona is kwaad omdat God niet meer past in zijn diepste overtuiging.

Dat laat de Eeuwige zich niet zeggen. ‘Is het wel terecht dat jij zo kwaad op mij bent?’ Jona zit inmiddels buiten de stad in de hete zon te mokken. Hij heeft de verbinding verbroken met de stad en zijn inwoners en met God. Hij bouwt voor zichzelf een loofhut die voor schaduw zorgt en wacht af. Wie weet gebeurt er toch nog iets. Er gebeurt ook iets. God laat een wonderboom uit de grond omhoog schieten en deze boom geeft hem schaduw. Deze schaduw is niet bedoeld voor zijn hoofd, zoals de loofhut, maar voor zijn hart. Deze boom is niet gezaaid of gepland, maar ontsproten uit de zorg en liefde van God voor hem. Jona is opgetogen over deze plant en hij raakt aan de boom gehecht. Zijn kwaadheid wordt getemperd. De pracht van dit wonder ontroert hem. Deze boom is er speciaal voor hem. Maar de vreugde duurt niet lang. De volgende dag vreet een worm de boom aan zodat deze verdort. De vurige woede laait weer op in Jona. Hij is zo van de kaart dat hij voor de derde keer liever sterft. En dan vraagt God opnieuw: ‘Is het wel terecht dat je kwaad bent om die wonderboom?’ ‘Jazeker’, zegt Jona, ‘het is terecht dat ik zo verschrikkelijk kwaad ben’.
Jona is boos om het verdorren van de boom. De woede brandt ongenadig in zijn hoofd. Maar hij had toch zijn hut? Ja, deze hut beschermt hem tegen de brandende zon. Waar deze hut niet tegen beschermt is de pijn om het wegvallen van de erbarmende liefde van God. De boom was een gave van God. De boom is niet gezaaid of gepoot. Er is geen oorzaak voor het ontstaan van deze boom. De wetmatigheden van dit bestaan zijn niet op de boom van toepassing. Dat wordt verbeeld door de worm. Hij laat de boom verdorren. Geen zaad, dus ook geen boom. Jona voelt nu de verzengende hitte van de strenge rechtvaardigheid. Maar hij blijft volharden in zijn standpunt. Hij blijft ijveren voor waarheid en recht. Het kwaad eist zijn straf. De booswicht kan door een ommekeer nooit tot een rechtvaardige worden. Liever sterft hij dan dat hij accepteert dat de orde van oorzaak en gevolg door iets als compassie wordt ondermijnd.

Dan sluit het verhaal meesterlijk af met een open vraag.
‘Als jij al verdriet hebt om die wonderboom, waar jij geen enkele moeite voor hebt hoeven doen en die jij niet hebt laten groeien, een plant die in één nacht opkwam en in één nacht verging, zou ik dan geen verdriet hebben om Nineve, die grote stad, waar meer dan honderdtwintigduizend mensen wonen die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen, en dan nog al die dieren?’

Misschien suggereert deze vraag wel dat Jona zelf het verschil niet kent tussen links en rechts. Het verschil tussen recht en erbarmen. Recht geeft ons bestaan objectiviteit, redelijkheid en logica. Door gedrag te vergelijken met de gedragscode, de waarden en de normen, kun je een oordeel vellen, goed of slecht. Recht richt zich op wat er in het verleden is gebeurd om dat in het heden te herstellen. Hoe God met de inwoners van Nineve omgaat kan Jona niet rijmen met het recht.
Stel een inbreker heeft uw huis geplunderd en daarna in brand gestoken. U bent alles kwijt. U komt naar de rechtszaal als het vonnis wordt uitgesproken. Stel dat de rechter als vonnis uitspreekt dat u samen met de inbreker een kopje koffie moet gaan drinken en dat u zich met hem moet verzoenen. U zou meteen in hoger beroep gaan en de rechter doorverwijzen naar de psychiater. Jona zit ook op die lijn. Alleen kan hij niet meer in hoger beroep. God is voor hem de hoogste instantie en het vonnis over Nineve is voor Jona te gek voor woorden. Aan God zit een steekje los. God kan op deze manier niet waarachtig zijn. Door deze conclusie zakt de bestaansgrond onder Jona weg. Er is geen orde en geen zin meer. Daarom wil hij liever sterven.

Jona’s blinde vlek is het erbarmen, de compassie. Erbarmen is subjectief, gevoelsmatig, en kent geen logica. Erbarmen kijkt naar de mogelijkheden die er zijn. Is toekomstgericht. De Amerikaanse rabbijn David Fohrman zegt in een leerhuis over Jona dat erbarmen, compassie, door sommige geleerden als vrouwelijk wordt gezien. Maar compassie is veel sterker, zegt hij. Het is de vrouwelijkheid zelf! Het woord erbarmen heeft taalkundig een relatie met het woord baarmoeder. Erbarmen is ruimte. Erbarmen is kijken naar het potentieel. Erbarmen is subjectief. Is er een subjectiever wezen dan de moeder? In dit verhaal zien we God als een liefdevolle zorgende moeder, die de inwoners van Nineve ruimte geeft voor een nieuw begin. Dat is een kant van God die Jona niet wil zien.

De wereld wordt niet verlost door ijveren voor het recht, óf voor de compassie. De verlossing wordt geboren uit de ommekeer van mensen die naast rechtvaardig ook vol compassie kunnen zijn. Het rechtbuigen van wat op deze wereld kromgebogen is aan de ene kant is onlosmakelijk verbonden met het overwinnen van het kwade door het goede aan de andere kant. Dat brengt de menselijkheid in het bestaan. Het verlaten van de kwade weg kan als je gelooft in de ruimte voor iets nieuws. Een nieuwe tijd waarin het beter zal worden voor allen.

Het verhaal eindigt met de open vraag. Jona geeft geen antwoord. Waarschijnlijk omdat het zo moeilijk is om rechtvaardigheid en compassie tegen elkaar af te wegen. Wat het verhaal van Jona ons kan leren is dat humaniteit altijd een combinatie is van recht en erbarmen, van rechtvaardigheid en compassie. Er is geen objectieve waarheid zonder de subjectiviteit van de liefde.

Gerelateerd